WOORD & BEELD

Hartzaak

29sep
0Comments

Of ik wil kijken of er nog was in de droger zit? Ik loop de smalle trap op naar boven.

Ja, er zit was in en die ruikt lekker. Ik loop naar beneden om haar dat te vertellen. ‘Is

het erg gekreukt?’ vraagt ze. Geen idee, daar heb ik niet op gelet. Ik ga weer naar

boven en sjor de lakens uit de droger.

‘Zal ik ze gewoon opvouwen?’ Mevrouw D. knikt en rommelt wat met een potje pillen.

Wil ik ook even kijken of er stof in het filter van de droger zit? Ik loop voor de derde

keer de trap op en ik vind het geen probleem. Mevrouw Dijkhuis ligt beneden in een

grote stoel, ze kan niet meer naar boven. Nooit meer, denk ik, want haar bed staat

ook in de woonkamer.

Het filter kan ik niet vinden, geen idee waar te zoeken. ‘Ik heb zelf geen droger, sorry,’

zeg ik wanneer ik weer naast haar stoel sta.

‘Geeft niet kind, geeft niet.’ Ze zucht. Niet omdat ik het filter niet kan vinden, maar

omdat ze moeizaam verschuift in haar stoel. Haar blote voeten en benen zijn

opgezwollen. Ik weet niet of het gepast is om te vragen wat er allemaal aan schort. En

dus vraag ik wat ik nog meer voor haar kan doen.

‘Zal ik uw kerstspullen opruimen?’ Het is tenslotte half januari. Dat lijkt haar een

goed idee. Ik pak de plastic kaarsen die ze met een afstandsbediening aan en uit kan

zetten. Eerst moeten de batterijen er uit ‘anders lopen ze leeg’. De stoffen

kerstmannen moet ik uitkloppen en naar boven brengen.

Ik heb het inmiddels bloedheet. Als ik de stofzuiger pak, zie ik op de thermostaat dat

die op 25 graden staat. De gordijnen aan de achterzijde zijn hermetisch gesloten. Aan

de voorkant hangen ze op een kier, zodat mevrouw D. een beetje naar buiten kan

kijken. Maar eigenlijk kijkt ze de hele dag televisie. De Duitse soapseries loeien boven

de stofzuiger uit.

Als ik er de volgende dag weer ben, heeft ze net een morfinepil genomen tegen de pijn

in haar rug. Ze kijkt wat wazig en hijgt en steunt. Ik ga even op haar bank zitten, veel

conversatie is er op dit moment niet mogelijk. Dan komt ze een beetje overeind en

grijpt naar haar borst: ‘Oh, mijn hart. Mijn hartspier.’

Ik verstijf. Waar is mijn telefoon? Wanneer bel je 112? Ze komt nog wat verder

overeind. Ik ben bang dat ze voorover uit haar stoel valt. Maar nee, ze grabbelt een pil

van een kastje en slikt hem zonder water door. Dan draait ze haar hoofd naar mij. ‘Ik

had gisteren naar de hartspecialist gemoeten, maar die heb ik afgebeld. Mijn vaste

hulp gaat altijd mee, maar die was er gisteren niet. Jij was er.’

Werkoverleg
Dichte deur